Browsed by
Tag: Worpswede

Koortsachtig aan het werk

Koortsachtig aan het werk

Paula_Modersohn-Becker_015
Moorkanal mit Torfkähnen (ca 1900) tempera op karton (36x51cm)

(BOS) In Museum Twenthe in Enschede is tot en met 12 augustus 2018 een tentoonstelling te zien met werk van de Duitse expressioniste Paul Modersohn-Becker (1876-1907). De nadruk ligt op de Parijse jaren van de in Worpswede werkende en wonende kunstenaar. Tussen 1900 en 1907 verbleef ze vier keer in de Franse hoofdstad, dat toen het centrum was van de Europese vernieuwing in de kunsten. Haar leven was dramatisch kort, ze stierf op 31-jarige leeftijd in het kraambed.

Alsof ze dat voorvoelde, werkte ze vanaf 1898 koortsachtig aan haar ontwikkeling. Als keurig opgevoed meisje uit een gezin in Bremen, verhuisde ze naar de kunstenaarskolonie in Worpswede waar het vreemde veenlandschap de belangrijkste inspiratiebron vormde. Ze wilde niet de schoonheid van het Worpsweder landschap schilderen, dat deden haar mannelijke collega’s al. Het ging haar om het karakter der dingen, het leven van de arme bevolking, turfstekersgezinnen, vrouwen en kinderen die onlosmakelijk onderdeel waren van hun primitieve wereld. Geboorte, bloei en dood.

Paula Modersohn-Becker was bevriend met de beeldhouwer Clara Westhof en met de onconventionele dichter Rainer Maria Rilke. Ze trouwde in 1901 met de Worpsweder schilder en weduwnaar Otto Modersohn, voor wiens dochtertje ze zorgde. Het afgelegen leven in Worpswede begon haar echter al snel te benauwen. Ze wilde meer, weg uit het drukkende gezinsleven, weg van de ontmoedigende kritiek van haar Worpsweder collega’s die weinig van haar manier van schilderen begrepen. Clara Westhof was naar Parijs vertrokken om op de beeldhouwschool van Rodin te studeren. Dat was voor Paula Modersohn-Becker het signaal. Op nieuwjaarsavond 1900 stapte ze in de trein naar Parijs en logeerde bij Clara in een hotel aan de Boulevard Raspail.

Tijdens de vier verblijven in Parijs huurdeze een atelierruimte en stapte hongerig en dorstig de ene kunsthandel na de andere binnen waar ze voor het eerst Cézannes en Gauguins zag. Ze keek met open mond in het Louvre rond, volgde modelschilderlessen aan de Académie Julian, maakte kennis met Egyptische Fayoumportretten en Indische sculpturen, deed allerlei ideeën op. Haar stijl veranderde, haar composities werden robuuster, monumentaler. Haar werk kreeg meer focus en nog meer uitdrukkingskracht. De prachtige manier waarop ze altijd pasteus en gelaagd werkte werd nu aangevuld met een groeiend zelfbewustzijn en de overtuiging dat ze eindelijk op de weg was beland die ze altijd al had willen gaan. Het zijn juist die spannende Parijse jaren en de metamorfose die dat bewerkstelligde waar in het Rijksmuseum Twenthe de naduk op wordt gelegd.

Dit artikel werd gepubliceerd in
de KunstKrant juli/augustus 2018